In zijn boek ‘Corona onthult systeemcrisis’ (2021) legt Gert-Jan Ludden, senior-adviseur crisisbeheersing, de politiek-bestuurlijke aanpak van de coronacrisis onder de loep.
Hij stelt dat we van een institutionele benadering over moeten naar crisismanagement met een menselijke maat.
Dat betreft de aanpak en de communicatie. Die moeten veel eenvoudiger ingericht worden, veel minder instrumenteel. En ze moeten vooral een plek geven aan de betekenis die mensen ontlenen aan het ondergaan van de gevolgen van de crisis. Pas dan kan crisismanagement efficiënt zijn.
Menswaardiger crisismanagement
Ludden laat zien dat het huidige crisismanagement voor de leek bijkans niet te volgen is. Zijn schema op pagina 16 illustreert dit, meer dan de woorden van Ludden in de toelichting kunnen vertellen.
Ludden geeft aan dat de jarenlange kritiek op dit ingewikkelde systeem niet heeft geleid tot verbeteringen. Er ontstaan volgens hem eerder verzwakkingen onder invloed van het belang van (politieke) beeldvorming en onder invloed van het gewicht dat aan medisch-wetenschappelijke inzichten wordt gehecht ten koste van de inzichten over het welzijn van de mensen.
Menswaardiger crisiscommunicatie
Als deskundige in de crisiscommunicatie komt Ludden met een stevige analyse en enkele solide aanbevelingen. Effectieve crisiscommunicatie voorziet in drie dingen: 1) informatie over de feiten, 2) instructies om de schade te beperken, 3) betekenisgeving die aansluit bij wat er leeft bij de mensen. Bij de coronacrisis ligt de nadruk echter vooral op de instructies om de schade te beperken. Daarmee krijgen, aldus Ludden, mensen impliciet de schuld.
“Hou je oma van de IC” is bijvoorbeeld de leus van de gemeenten Amsterdam. Wie zich niet aan de gedragsregels houdt, is hier de boosdoener. En wie zich niet aan deze regels houdt, is gewoon niet bang genoeg, aldus hoogleraar Jan Derksen die Ludden aanhaalt om zich te verzetten tegen het beeld van de mens als ’te programmeren eenheid’, laat staan met heel ingewikkelde instructies die onderweg voortdurend genuanceerd worden.
Ludden stelt vast dat het met name bij het derde aspect misgaat, de betekenisgeving. Oog voor de betekenis die mensen toekennen aan wat op ze afkomt, moet centraal staan. De persconferenties en de bijbehorende communicatie betreffen echter alleen informatievoorziening en schadebeperking, terwijl betekenisgeving volledig ontbreekt: geen empathie maar aanwijzingen. (En dat terwijl minister en koning de echte waarde van die aanwijzingen illustreerden.)
Aansluiting bij het gesprek?
Het is jammer dat Ludden de aansluiting bij het debat over dit zo belangrijke onderwerp dreigt te verliezen door de stilistische en filosofische missers in zijn boek, maar ook door zijn idiosyncratische terminologie en het ontbreken van bronvermelding bij belangrijke stellingnames.
Denk bij de stilistische en taaltechnische uitglijders bijvoorbeeld aan de “Antoine Plaque” waar de Antonin Plague moet staan (p9), de politisering van het veiligheidsbeleid die tegelijkertijd wordt aangewakkerd en verzwakt (p23), een rode draad die naar voren komt (p24), vuur dat onder doofpotten wordt aangewakkerd (p24) en een zo maximaal mogelijke bescherming (p47) waar maximaler dan maximaal niet bestaat…
Combineer dit met de felgekleurde adjectieven die Ludden op veel plaatsen gebruikt om zijn ongenoegen te uiten (onthutsend, ziek, egocentrisch), en aan de kwalificaties die vaak zonder onderbouwing met bronvermelding zijn tekst doorspekken. Hier klinken woede en verontwaardiging door. De vraag is of dit bijdraagt aan het resultaat…
Deze vaststellingen lijken flauw, maar juist waar het gesprek gevoerd moet worden op gelijke voet met partijen die hechten aan procedures en omgangsvormen is niet alleen taalkundige correctheid en elegantie geboden, maar ook herhaalbaarheid van het onderzoek. Het gevaar bestaat anders dat je niet serieus wordt genomen.
Filosofisch glad ijs
Filosofisch bezien dreigt hetzelfde gevaar. Wie kritiek uit op het rationalisme en Descartes aanhaalt, moet van goede huize komen. “Elke dag weer komen tal van nieuwe werkelijkheden tot stand.” Ook de “institutionele werkelijkheid” wordt, aldus Ludden, gedefinieerd door onder meer het geloof in wetenschappelijke objectiviteit en vooruitgang in een maakbare samenleving.
Daar kunnen we ons in vinden. Maar als Ludden meteen daarna aankondigt het ‘verlichtingsgedachtegoed’ toe te gaan lichten als onderbouwing daarvoor, gaat het bladzijden lang mis. Descartes wordt erbij gesleept, maar een kentheoretische verdieping – met verwijzing naar bijvoorbeeld Schopenhauer, Popper, Russell, Husserl en Quine – ontbreekt node. Dit valt inderdaad, zoals hij zelf zegt, “buiten het bereik van dit boek”. Gewoon weglaten deze passages, is mijn advies. Het betoog blijft heus wel overeind.
Eigen terminologie?
En dan die term Bipic (Bestuurlijk Institutioneel Publiek Intellectueel Complex) die Ludden uitvindt en introduceert om de niet-mensgerichte aanpak te karakteriseren. Wie een nieuw begrip wil introduceren doet er goed aan om eerst te onderzoeken of de gangbare termen soelaas kunnen bieden. Het kost misschien iets meer moeite, maar je voorkomt ermee dat je de verdenking van obscurantisme op je laadt. Om maar niet te spreken van de onbedoelde associatie die ontstaat met ongure organisaties.
Kortom
Crisiscommunicatie moet (ook en vooral) gaan over de betekenis van de crisis voor de betrokkenen, empathisch en vanuit het hart, met een menselijke maat.
Deze boodschap in dit boekje is naar mijn mening van te groot belang om die te laten vertroebelen door stilistische en filosofische missers.
Is een grondig herziene herdruk een optie?