Als je wilt begrijpen welke verschuiving in het denken David Graeber en David Wengrow met hun boek Het begin van alles (2022) teweegbrengen, dan is de tegenstelling tussen Jean-Jacques Rousseau (1712 – 1778) en Thomas Hobbes (1588 – 1679) een uitstekende kapstok.
Rousseau beschrijft de mens als van nature goed en ongeschonden. Maar de uitvinding van de landbouw leidt tot privébezit en afgunst. Een burgerlijke overheid is dus nodig om dat bezit te beschermen. Hobbes beschrijft de oertoestand van de mens juist als een oorlog van allen tegen allen. Ook hij vindt een burgerlijke overheid nodig, maar juist omdat mensen van nature niet beschaafd zijn.
Beide verhalen slaan nergens op, aldus de auteurs.
‘Uitvinding van de landbouw’…
‘De staat’ en ‘ongelijkheid’ zijn niet ontstaan omdat de samenleving steeds ingewikkelder werd. Er is geen verhaal van scharrelende jager-verzamelaars die de landbouw uitvonden en zich op vast plekken settelden, zodat steden en staten ontstonden.
Al ver voor de ‘uitvinding van de landbouw’ ruim 12.000 jaar geleden, waren er complexe samenlevingen, ver in de prehistorie. Nieuwe archeologische vondsten – onder meer door de klimaatverandering – maken dat duidelijk. Denk aan steden in Midden-Amerika en Oekraïne met meer dan 100.000 inwoners, waarbij de Griekse ‘stadstaten’ in omvang en organisatie verbleken.
Indianen aan de basis van de Verlichting
Het westerse en mannelijke perspectief op de geschiedenis zorgt voor veel misvattingen. Een daarvan is de uitvinding van het Verlichtingsdenken. De auteurs laten overtuigend zien dat de ideeën van de Verlichting eigenlijk afkomstig zijn uit Noord-Amerika, uit contacten met inheemse denkers.
De Franse aristocraat baron de Lahontan doet aan het einde van de zeventiende eeuw verslag van zijn vriendschap met de Wendat-staatman Kandiaronk in Noord-Amerika. Deze uit scherpe kritiek op de Europese manier van leven en de ideeën over religie, politiek, gezondheid en seks. Hij wijst op de gebreken en de wanorde in de Europese steden, het onderscheid in rangen en standen – de “slavernij” de onderwerping aan de koning et cetera.
“Ze [de inheemse bevolking van Noord-Amerika] plaagden ons voortdurend met de gebreken en wanorde die ze in onze steden hadden waargenomen, omdat die door geld veroorzaakt zouden zijn. […] Ze betitelen ons als slaven, noemen ons ellendige zielen wier leven niet de moeite waard is en zeggen dat wij ons vernederen door ons te onderwerpen aan één man (de koning) die alle macht bezit, en aan geen enkele andere wet gebonden is dan aan zijn eigen wil.” (In: ‘Supplément aux voyages du baron de Lahontan’ (1703))
Stereotypering
De stereotype karakterisering van de ‘inboorling’ maakt het verhaal af. De westerlingen konden daarmee hun overheersing rationaliseren. De inboorlingen zouden lui zijn en maar een beetje scharrelen om aan de kost te komen, zoals in de oertijd. En ze zouden hun land alleen maar gebruiken om te jagen, wat de kolonisten het recht zou geven het te annexeren en bebouwen.
Want: land dat werd gebruikt om te jagen en te verzamelen werd als onbebouwd beschouwd. De volken die daar aanspraak op maakten, konden gestraft of uitgeroeid worden. Wat ook gebeurde. Daaroverheen kwam het geschetste stereotype van de luie inboorling die zonder materiële ambities leefde. Dat leidde tot annexatie, terreur en slavernij.
Aanzet
De auteurs vragen zich af hoe het komt dat we in het westen vast zijn komen te zitten in één vorm van maatschappelijke werkelijkheid, met sociale relaties gebaseerd op geweld en overheersing, en op eigendom. En dat terwijl hun onderzoek van de geschiedenis laat zien dat het ook op heel veel manieren heel anders kan…
Het antwoord op deze vragen is niet eentweedrie gevonden. Het boek geeft lezers niettemin een aanzet om stevig na te denken over alternatieven.